Uit diverse onderzoeken blijkt dat Nederlanders gezondheid het allerbelangrijkst vinden in het leven. Tegelijkertijd staat de zorg bovenaan de lijst met politieke zorgen die burgers hebben. Bovendien geven zorgprofessionals aan ontevreden te zijn met hun werk, met name als gevolg van stress en bureaucratie. Achter deze verschillende signalen gaat een dieper conflict schuil: de manier waarop de zorg georganiseerd is, sluit onvoldoende aan op het gezondheidsbegrip van burgers en zorgprofessionals. Dit conflict heeft grote gevolgen voor de toekomstige inrichting van de zorg.
De kern van het conflict betreft het zogenoemde ‘dynamische gezondheidsbegrip’. Pleitbezorgers van dit idee zijn onderzoekers en beleidsmakers die de oude definitie van gezondheid van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uit 1948 achterhaald vinden. De definitie van de WHO luidt: “Gezondheid is een staat van compleet fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden, en niet slechts de afwezigheid van ziekte en gebrek.”
In het gezaghebbende tijdschrift The British Medical Journal propageren veertien prominente, grotendeels Nederlandse onderzoekers en beleidsmakers een alternatieve definitie, namelijk: “Zoals ecologen de gezondheid van de aarde beschrijven als de capaciteit van een complex systeem om een stabiele leefomgeving te behouden, zo stellen wij voor om gezondheid [van mensen, red.] te formuleren als het vermogen om zich aan te passen en zichzelf te managen.”
Stand(punt)sverschil
Het opmerkelijkste verschil
tussen de twee definities zit in een achterliggende veronderstelling. De
WHO-definitie veronderstelt dat mensen die gezond willen zijn, streven
naar compleetheid: als mens proberen om boven de omstandigheden uit te
stijgen en een overkoepelend levensgeluk te vinden. In het dynamische
gezondheidsbegrip lijkt dit streven te verbrokkelen tot adaptatie: het
vege lijf proberen te redden in een permanente overlevingsstrijd.
Het gegeven dat onderzoekers en beleidsmakers, veelal de beslissers in de zorg, een smallere definitie van gezondheid hebben, heeft diepgaande consequenties.
Opvallenderwijs kiezen burgers en zorgprofessionals in dit debat een andere positie dan onderzoekers en beleidsmakers. Zo is onlangs aan diverse groepen mensen gevraagd om de verschillende aspecten van gezondheid te scoren op een schaal van nul tot tien. Terwijl burgers en zorgprofessionals alle genoemde aspecten ‒ van lichaamsfuncties tot kwaliteit van leven ‒ een vergelijkbare, hoge score toekennen, geven onderzoekers en beleidsmakers alleen lichaamsfuncties een hoge score en andere aspecten een substantieel lagere score. Veelzeggend is de magere 5,5 die onderzoekers en beleidsmakers toekennen aan de spirituele dimensie van gezondheid terwijl burgers en zorgprofessionals een 7 tot 7,5 geven.
Geen definitiekwestie
Het gegeven
dat onderzoekers en beleidsmakers, veelal de beslissers in de zorg, een
smallere definitie van gezondheid hebben, heeft diepgaande
consequenties. Mede als gevolg van het onnodig afwijzen van de
WHO-definitie raakt de zorg namelijk in toenemende mate gefragmenteerd,
zowel inhoudelijk als organisatorisch.
Inhoudelijk merken burgers en zorgprofessionals dagelijks dat er een specialist is voor ieder onderdeeltje van het leven die mensen voor de rest op zichzelf terug moet werpen. Organisatorisch merken zorgprofessionals dat ze in toenemende mate moeten overleven in een systeem gericht op effectiviteit en efficiëntie, waardoor er steeds minder tijd is voor aandacht voor de hele persoon.
Kortom, de ontevredenheid van burgers en zorgprofessionals over de inrichting van de zorg is geen oppervlakkige ontevredenheid, integendeel. Mensen voelen aan dat de ziel van de zorg op het spel staat. Het is daarom belangrijk om deze discussie niet aan academici over te laten, maar te verbreden tot een maatschappelijke discussie. De visie op de mens die we hanteren in de zorg gaat ons immers allemaal aan. Laten mensen met hart voor de zorg zich hartstochtelijk tegen deze kwestie aan bemoeien!
Dit artikel verscheen op 11 april 2016 in het Friesch Dagblad.