Koopmacht — deel 1

K

Velen voelen zich er ongemakkelijk onder: zwaar, slecht betaald werk in verre productielanden. Tegelijkertijd weet niemand hoeveel mensen dit werk ten dienste van u en mij uitvoeren. Daardoor blijft het vraagstuk abstract en verandert er weinig. In dit artikel maken we aan de hand van een nieuwe rekentechniek voor het eerst concreet hoeveel mensen overzee werken voor onze koopkracht en openen we het debat over onze omgang met deze schokkende nieuwe feiten.

De afgelopen maanden is er in diverse media terecht veel aandacht geweest voor de omvang en impact van het Nederlandse koloniale verleden. Een rode draad in deze artikelen is dat er sprake is van een tijdvak dat is afgesloten en dat we collectief moeten verwerken. Een veronderstelling die we hierbij impliciet maken, is dat na de dekolonisatie de omvang van het mondiale economische uitbuitingsvraagstuk is afgenomen. Toch? Voordat u verder leest, zou u een eigen antwoord op deze vraag kunnen geven. Is de economische macht die wij over mensen uitoefenen en de schaal waarop dit gebeurt anno 2019 inderdaad afgenomen? Of is het gelijk gebleven of zelfs toegenomen?

Nieuwe database

Tot voor kort konden we op deze vraag geen hard antwoord geven. De reden is dat door globalisering internationale waardeketens dermate ingewikkeld zijn geworden dat er nauwelijks te achterhalen was welk deel van de productiewaarde in welk land wordt toegevoegd, laat staan de aantallen werkenden en hun lonen.

Er is echter sinds 2015 een nieuwe database van de OESO, een onderzoeksclub van rijke landen. Daarmee kun je exact herleiden welk deel van de waarde van onze producten uit welk land komt[i]. Als je die data eenmaal hebt, is het voor een geschoold econoom niet moeilijk om uit te rekenen hoeveel mensen er in niet-Westerse landen gewerkt hebben aan producten voor Nederlandse consumptie, investeringen en export[ii]. Ook kunnen we de vraag beantwoorden die in dit stuk centraal staat, namelijk: hoeveel mensen werken er anno 2019 in het buitenland ten dienste van de Nederlandse economie, en hoeveel verdienen zij?

Hoeveel mensen in niet-Westerse landen voegen waarde toe?

Om te kunnen plaatsen wat de uitkomsten zijn, is het handig om de uitkomsten uit te drukken per Nederlands huishouden. Hierbij is het nuttig om te weten dat per Nederlands huishouden voor 0,9 fte gewerkt wordt[iii]. Ruim de helft van die ene voltijds baan per huishouden betreft het maken van producten voor onze eigen consumptie, de rest van de Nederlandse werkenden maakt producten voor investeringen en export[iv].

Tot zover weinig opzienbarends. De uitkomst van de bijdrage van werkenden uit niet-Westerse landen is des te opmerkelijker. Hoewel slechts 5 procent van de waarde van onze consumptie uit niet-Westerse landen komt, zijn in niet-Westerse landen zo’n 4,8 miljoen mensen fulltime bezig om deze waarde te creëren. Dat is 0,6 fte per Nederlands huishouden. En daarmee zijn we er nog niet. Ten dienste van de Nederlandse exportketen zijn in niet-Westerse landen nog eens zo’n 6,8 miljoen mensen fulltime werkzaam: 0,9 fte per Nederlands huishouden. En ten behoeve van onze binnenlandse investeringen zijn nog eens zo’n 2,2 miljoen mensen in niet-Westerse landen fulltime aan de slag: 0,3 fte per Nederlands huishouden. In totaal zijn er dus zo’n 13,8 miljoen mensen in niet-Westerse landen fulltime aan de slag ten dienste van de Nederlandse economie – 1,8 fte per huishouden.

Dat kan toch niet waar zijn?

Al met al zijn er dus in niet-Westerse landen twee keer zoveel mensen fulltime aan de slag ten dienste van de Nederlandse economie dan in Nederland zelf. Als we alleen kijken naar producten die eindigen in Nederland – dus als we de exportketen buiten beschouwing laten – dan is het relatieve verschil nog groter. Niet-Westerse landen dragen namelijk 0,9 fte per Nederlands huishouden bij aan bij aan producten die eindigen in Nederland (zoals hierboven toegelicht: 0,6 fte voor onze consumptie en 0,3 fte voor onze investeringen), terwijl Nederland slechts 0,04 fte per huishouden bijdraagt aan producten die eindigen in niet-Westerse landen (namelijk 0,03 fte aan niet-Westerse consumptie en 0,01 fte aan niet-Westerse investeringen[v]). Niet-Westerse landen dragen dus in termen van arbeid ruim tweeëntwintig keer zo veel bij aan eindproducten voor Nederland dan andersom.

Gemeten in gewerkte uren in plaats van fte’s zijn de genoemde verschillen zelfs nog groter, want in Nederland werkt een fulltime werkende gemiddeld 39 uur per week, terwijl een fulltime werkende in niet-Westerse landen gemiddeld 44 uur per week werkt[vi]. Daarnaast zijn de arbeidsvoorwaarden en sociale vangnetten in niet-Westerse landen aanzienlijk slechter dan in Nederland, evenals de arbeidsomstandigheden. Dus hoe je het ook wendt of keert: de verschillen zijn er en ze zijn ronduit schokkend.

De verklaring: lage lonen en marktmacht

De genoemde aantallen zijn te relateren aan de lagere lonen in niet-Westerse landen. De miljoenen mensen over wie we het hebben, verdienen namelijk gemiddeld minder dan € 2 per uur[vii], tien keer zo weinig als het gemiddelde Nederlandse bruto uurloon[viii]. Dit betekent dat de overgrote meerderheid van de mensen die de producten maken die in Nederland terecht komen, deze producten zelf nooit kunnen kopen. En als we de Westerse consumptiegoederen buiten beschouwing laten, dan is het verschil in koopkracht tussen Nederlandse en niet-Westerse werknemers nog steeds gemiddeld een factor vier[ix].

De verschillen in lonen en koopkracht worden op hun beurt voor een belangrijk deel verklaard door de macht van Westerse consumenten en producenten in vrijwel alle mondiale waardeketens. Deze macht wordt uitgeoefend via grote Westerse bedrijven die in niet-Westerse landen voor lage prijzen producten inkopen voor Westerse consumenten of grondstoffen en halffabricaten inkopen voor Westerse producenten, waaronder exporteurs. Het is macht die achter de schermen wordt uitgeoefend, via inkoopdeals tussen bedrijven en handelsverdragen tussen landen. Deze macht heeft tastbare gevolgen voor miljoenen mensen over de hele wereld, maar ook van de gevolgen hebben we nauwelijks weet, omdat ze zo ver weg plaatsvinden.

Tot slot

Het publiceren van deze berekening en het achterhalen van de achterliggende verklaringen daarvoor is slechts een eerste stap. Er is een publiek debat nodig over de ethische vragen die deze bevindingen oproepen. Wat betekent het dat wij na de dekolonisatie nog steeds op zo’n grote schaal economische macht over mensen uitoefenen? Hoe kan het gebeuren dat—weliswaar onzichtbaar maar wel namens ons—overeenkomsten worden gesloten die de meesten van ons persoonlijk nooit zouden sluiten met mensen die werk voor ons verrichten? En wat kunnen we doen om verandering te brengen in de hardnekkig scheve mondiale machtsverhoudingen? Deze en andere vragen komen aan de orde in deel 2 van dit artikel.

Dit artikel verscheen op 12 december 2019 op Sargasso.


Eindnoten

[i] Zie onder andere: http://www.oecd.org/industry/ind/measuring-trade-in-value-added.htm.

[ii] We hebben alle berekeningen die ten grondslag liggen aan dit artikel volledig transparant gemaakt en online beschikbaar gemaakt. Zie het uitgebreide rekenblad.

[iii] Bron: CBS. Dit is uiteraard een gemiddelde; in sommige huishoudens werkt men opgeteld meer dan 1 voltijds baan, in andere huishoudens, bijvoorbeeld met gepensioneerden, juist minder.

[iv] Bron: OESO; de berekenwijze staat op het online gepubliceerde rekenblad.

[v] Idem.

[vi] Bron: OESO; gemiddelde over langjarige periode (2009-2018).

[vii] Dit is een conservatieve schatting, gebaseerd op werkweken van gemiddeld 44 uur per week (zie de vorige eindnoot), ruim 46 weken per jaar.

[viii] Het gemiddelde bruto uurloon, gebaseerd op een modaal salaris, bedraagt in 2019 plusminus € 19,50 per uur.

[ix] Het inkomen per uur, gecorrigeerd voor koopkrachtpariteit (Engelse term: ‘purchasing power parity’), is namelijk ongeveer 4 keer zo hoog. Bron: Wereldbank. Corrigeren voor koopkrachtpariteit betekent wel, zoals benoemd in de hoofdtekst, dat verondersteld wordt dat mensen in niet-Westerse landen nauwelijks Westerse consumptiegoederen kunnen kopen.

Over de auteur

Paul Schenderling

Paul Schenderling adviseert in het sociaal domein sinds 2012. Hij werkt op het snijvlak van werk en zorg met als focus het bevorderen van kwaliteit van leven. Hierbij legt hij telkens de verbinding tussen inhoud, bestuur en financiën. Bovendien is hij een ervaren projectleider met gevoel voor politiek-bestuurlijke processen op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Zijn projecten betreffen onder andere het ontwikkelen en evalueren van beleid omtrent de Participatiewet, Wmo en Jeugdwet voor gemeenten en ministeries; het in kaart brengen van de (welzijns)effecten van beleid; het ontwerpen, toetsen en inrichten van van organisatiekeuzes voor o.a. sociale diensten en zorgaanbieders; en het begeleiden van strategie- en samenwerkingstrajecten. Naast zijn werk is Paul met veel plezier actief voor diverse maatschappelijke organisaties. Verder is Paul verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam als buitenpromovendus ten behoeve van een onderzoek naar kwaliteit van leven. Hij publiceert regelmatig in vakbladen en andere media. Volledig cv.

Geef een reactie

Over deze site

Je hoort vaak de claim dat we kwaliteit van leven kunnen meten. Is dat wel zo? Deze site verkent nieuwe ideeën die méér recht doen aan onze ervaringen. Focus op kwaliteitsbeleving laat ons anders kijken en kiezen. In ons leven én in beleid.

Recente berichten

Thema’s

Archieven

Socials