In de jaren ’80 maakte de Duitse socioloog Ulrich Beck furore
met het concept van de risicomaatschappij. Beck stelt dat niet de
welvaartsverdeling binnen de samenleving de belangrijkste sociale
kwestie is, maar de risicoverdeling. Vrijwel iedereen in Nederland heeft
bijvoorbeeld voldoende te eten, maar in sommige lagen van de bevolking
is het risico op gezondheidsproblemen als gevolg van overgewicht
aanmerkelijk groter dan in andere. Een ander voorbeeld: iedereen in
Nederland heeft recht op een inkomen boven het sociale minimum, maar in
tijden van recessie verliezen sommige groepen aanmerkelijk sneller hun
baan dan andere groepen.
De impliciete gedachte achter de risicomaatschappij is dat iedereen te maken heeft met risico’s, maar dat sommigen daar beter mee omgaan dan anderen. Hierdoor worden de sociale problemen van onze tijd minder vaak herleid tot ‘systeemfouten’, gerelateerd aan economische patronen, en juist vaker tot ‘persoonlijke fouten’, gerelateerd aan vaardigheden en leefstijlpatronen.
Intussen zijn overheden en sociaal werkers druk in de weer om de verschillen in risico’s tussen bevolkingsgroepen te reduceren. Het toverwoord daarbij is: preventie. Van de wieg tot het graf – nee, van vóór de wieg tot na het graf – worden de risico’s van het leven in de hand gehouden, van prenatale screening tot voorschoolse educatie, van verplichte pensioenopbouw tot preventief fouilleren, van de griepprik tot overlijdensrisicoverzekeringen. Kortom, we zijn in een nieuwe fase beland: de preventiemaatschappij.
Fixatie op risico(reductie) leidt tot een verwrongen beeld van de werkelijkheid. Het slorpt onze aandacht op en creëert de illusie dat een risicoloos leven een compleet leven is.
De preventiemaatschappij wordt niet kritiekloos ontvangen. Onlangs betoogde bestuurskundige Paul Frissen in zijn boek ‘De fatale staat’ dat de overheid doorschiet in haar drang om risico’s te beheersen en zich terughoudender zou moeten opstellen. Ook wijzen bezorgde burgers erop dat risicoreductie leidt tot overdiagnose (het aanpraten van problemen die er niet zijn), apathie (burgers die lamgeslagen worden bij de geringste tegenslag) en bedreiging van onze vrijheid (denk aan privacy).
Hoewel deze kritiekpunten stuk voor stuk terecht zijn, is er een meer fundamentele vorm van kritiek mogelijk. Fixatie op risico(reductie) leidt namelijk tot een verwrongen beeld van de werkelijkheid. Het slorpt onze aandacht op en creëert de illusie dat een risicoloos leven een compleet leven is. Waarom is dit zo? Fixatie op risico’s beneemt ons de moed om echt te gaan voor iets goeds en echt een grens te stellen aan iets kwaads. Dit klinkt abstract, maar we komen het in het dagelijks leven veelvuldig tegen. Hoe vaak gebeurt het niet dat we aanvoelen stevig de waarheid te moeten zeggen binnen een organisatie, maar na een kleine risicocalculatie nalaten dit te doen?
In de laatste jaren van zijn leven verkeerde Martin Luther King vrijwel dagelijks in levensgevaar. Op 11 mei 1963 ontplofte er een bom in zijn huis, een aanslag die zijn vrouw en kinderen bijna het leven kostte. Toch liet hij zijn leven er niet door dicteren. In 1968, slechts één dag voor hij vermoord zou worden, zei hij in een speech het volgende: “Net als iedereen zou ik graag een lang leven willen hebben. Dat mag ook. Maar ik maak me er niet meer druk over. Ik wil gewoon Gods wil doen. En Hij heeft mij de berg op laten gaan, en ik heb het beloofde land gezien.”
Kortom, het is inderdaad belangrijk om te bepalen hoe ver de preventiemaatschappij mag ingrijpen in ons leven. Maar het is minstens zo belangrijk om na te gaan of de maatschappij mensen voldoende aanmoedigt (moed inpraat) om op de juiste momenten radicale keuzes te maken.
Dit opiniestuk verscheen op 15 oktober 2013 in het Friesch Dagblad.