Onderzoeksaanpak en hypothesen

O

Om de probleemstelling te adresseren is het noodzakelijk om de filosofische veronderstellingen te kunnen toetsen. Zoals genoemd, zijn de filosofische veronderstellingen achter kwaliteit van leven onderzoek grotendeels impliciet. Een onderscheid dat wel met regelmaat expliciet gemaakt wordt en ons op het spoor zet van achterliggende filosofische veronderstellingen is het onderscheid tussen ‘bottom-up’ en ‘top-down’ theorieën van welbevinden.

Bottom-up theorieën worden expliciet gefundeerd in de filosofie van de psychologie van John Locke (1632-1704). In top-down theorieën zijn objectieve factoren van ondergeschikt belang. Echter, dit laatstgenoemde paradigma kan niet op zichzelf staan, omdat het empirisch bewezen is dat objectieve factoren, bijvoorbeeld werkloosheid, een langdurig, significant effect hebben op welbevinden. Er is bij kwaliteit van leven onderzoek dus altijd een theorie van perceptie nodig, die vaak – impliciet of expliciet – terug te voeren is op de empiristische filosofische traditie.

Binnen het empirisme komt het onderscheid tussen objectief en subjectief voort uit de theorie van perceptie van Locke en het beroemde onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten. Locke relateert secundaire kwaliteiten aan ‘imputations’ (lees: verzinsels), namelijk:

I hope I shall be pardoned this little excursion into natural philosophy; it being necessary in our present inquiry to distinguish the primary and real qualities of bodies, which are always in them (…), and are sometimes perceived by us, (viz. when the bodies they are in are big enough singly to be discerned), from those secondary and imputed qualities, which are but the powers of several combinations of those primary ones (…).

Nadat de filosofische veronderstellingen geëxpliciteerd zijn, volgen de volgende methodische stappen:

De centrale hypothese van het onderzoek is dat er een paradigma voorbij het subject-object denken nodig en mogelijk is. Er zijn drie explananda die erop wijzen in welke richtingen we moeten denken om voorbij het subject-object denken te gaan:

  1. Een theorie van kwaliteit van leven moet het bestaan van gevoelde relaties incorporeren: waarom gaan alle gebeurtenissen die wij meemaken gepaard met gevoel? Komt gevoel bij gebeurtenissen in de hele natuur voor of alleen bij complexere organismen? Wat betekent dit voor ons begrip van perceptie van kwaliteit? Waarom gaan ervaringen gepaard met gevoelde relaties met zojuist-voorbije ervaringen en met andere ervaringen? M.a.w. waarom hebben ervaringen het karakter van een stroom en niet dat van ‘simpele impressies’ (zoals Locke stelde)?
  2. Een theorie van kwaliteit van leven moet het basale karakter en wilskarakter van relaties duiden: waarom is de tendens van gebeurtenissen en onze aversie of adversie inherent aan gevoelde relaties? M.a.w. waarom zijn betekenis en wil géén ‘mentale toevoeging’ aan meer basale ervaringen (zoals Locke suggereerde)?
  3. Een theorie van kwaliteit van leven moet duiden waarom interpretaties en expressies van ervaringen (i.e. taal, gebaren, kunst) tot nieuwe betekenissen leiden: waarom is er geen interpretatie van ervaringen mogelijk die een ‘kopie’ vormt van onze zintuigelijke impressies (zoals Locke stelde)?

De bovengenoemde explananda wijzen ons op een paradigma waarin we de evaluatie van kwaliteit van leven beschouwen als een complex, interdependent proces dat niet los gezien kan worden van perceptie en vorming van betekenis.

Over deze site

Je hoort vaak de claim dat we kwaliteit van leven kunnen meten. Is dat wel zo? Deze site verkent nieuwe ideeën die méér recht doen aan onze ervaringen. Focus op kwaliteitsbeleving laat ons anders kijken en kiezen. In ons leven én in beleid.

Recente berichten

Thema’s

Archieven

Socials