Een recessie is bij uitstek een gelegenheid om fundamenteel te discussiëren over ons economisch systeem. Een van de interessantste bijdragen aan dit debat komt van Robert en Edward Skidelsky. Vader en zoon Skidelsky, beiden econoom, grijpen in hun pleidooi terug op de ideeën van John Maynard Keynes, een belangrijke vakgenoot die een hoofdrol speelde bij het bestrijden van de Grote Depressie. In 1930 voorspelde Keynes dat mensen binnen honderd jaar, in 2030 dus, dankzij de economische vooruitgang nog maar 15 uur in de week zullen hoeven werken om een aangenaam leven te kunnen leiden.
Is dat geen bizarre droom? En wat bezielt de heren academici om dit middenin een zware crisis te opperen? Vader en zoon Skidelsky wijzen erop dat West-Europa sinds 1930 bijna vijf keer zo rijk geworden is. Het overgrote deel van onze bevolking woont comfortabel, kan zich een flatscreen-tv veroorloven, gaat op vakantie, enzovoorts. Het merkwaardige is: ondanks de weelde blijven mensen méér wensen, méér werken en – zoals de financiële crisis pijnlijk aantoont – méér schulden maken.
Subtiel leggen de Skidelsky’s de oorzaken hiervan bloot: hoe reclame inspeelt op statusbeluste consumenten, hoe werkgevers de competitiedrang van werknemers aanwakkeren en hoe politici economische groei blijven nastreven. Ze bieden ook een alternatief, een alternatief dat draait om vrije tijd. Het is mogelijk en wenselijk om fors minder te werken en om meer tijd vrij te maken voor bijvoorbeeld familie, vrienden, sport en cultuur.
Werken – van schrijven tot schoffelen – is niet iets puur materieels: het is ook een roeping, een bijdrage aan de samenleving.
Het verhaal van de Skidelsky’s is in vele opzichten een verademing. Toch gaat de vrijetijdsthese te ver – en niet ver genoeg!
De vrijetijdsthese gaat te ver, omdat zowel de probleemanalyse als de oplossing sterk in kwantitatieve termen blijven steken. De mens is een creatief en een sociaal wezen. Het is daarom een gezond en natuurlijk proces dat mensen hun talenten inzetten om goede producten en diensten te realiseren en uit te wisselen met andere mensen. Werken – van schrijven tot schoffelen – is niet iets puur materieels: het is ook een roeping, een bijdrage aan de samenleving. In plaats van onszelf minder tijd te gunnen voor ons beroep zouden we er energie in moeten steken om ons werk in kwalitatief opzicht beter te maken. Denk bijvoorbeeld aan het leveren van producten en diensten die met meer schoonheid, toewijding en oog voor het milieu zijn gemaakt.
De vrijetijdsthese gaat niet ver genoeg, omdat de Skidelsky’s ondanks of dankzij hun enthousiasme het begrip vrije tijd erg smal interpreteren. Ze definiëren vrije tijd namelijk simpelweg als activiteit zonder extrinsiek doel, vrij van dwang en belang bezig zijn, opgaan in wat je doet. Dit is een tamelijk klassieke (Grieks-Romeinse) manier om naar vrije tijd te kijken. De joods-christelijke visie stelt dat je op het moment van vrije tijd juist niet opgaat in wat je doet, maar daar los van komt. Het betekent: je creaties zien in het licht van de grotere Creatie, daarover nadenken en er vreugde in vinden. Vrije tijd maakt pas werkelijk vrij als ze het tijdelijke overstijgt.
Kortom, misschien is de beste oplossing voor een evenwichtige economie wel het motto van de katholieke denker Josef Pieper, namelijk: creëer en contempleer. Daar kan iedereen over nadenken, en mee aan de slag gaan!
Dit artikel verscheen op 16 april 2013 in het Friesch Dagblad.